Als er buiten met scherp wordt geschoten, dan blijf je binnen. Met mijn afweerstoornis klopt de metafoor, daarmee mijn vrouw meeslepend die elk risico voor mij wil vermijden. Een periode van isolatie volgt. Isolatie is een eufemisme voor gevangenschap. Voor haar is het extra zwaar. Ik weet meteen dat het wel eens twee tot drie jaar kan gaan duren.
Mijn wereld staat op haar kop. Wie zachtaardig leek blijkt soms gif te bevatten. Velen die ik dichtbij waande bewegen achteruit. Of laten simpelweg niets van zich horen. Wat moet je ook zeggen tegen iemand die kansloos lijkt? Maar ook andersom. Wie afstandelijk was komt onverwacht dichterbij. Goede vrienden blijven en nieuwe vrienden dienen zich aan.
De eerste paniek wordt al snel gevolgd door wanhoop. Een verslaggever van het AD ziet daar wel een smeuïg verhaal in. Over het interview weet de drummer van mijn band niet meer te melden dan ‘dat ik zo nog beroemd ga worden’. Verder dan mijn foto en het lezen van de krantenkop is hij kennelijk niet gekomen. De band bestaat niet meer. Naar mijn uitgeleende instrumenten kan ik fluiten. Gelukkig heb ik mijn liedjes nog.
Op de wanhoop volgt solidariteit. Applaus voor de zorg en You’ll never walk alone. Wat een gevoel van samen. Het blijkt van korte duur. Van ongeloof tot verbijstering. Schapen en strijders. Googelen beschouwen als het doen van research. Grondrechten zien als vrijbrieven om je gang te kunnen gaan, zonder daar het begrip samenleving bij te betrekken. Vrijheid krijg je niet, die moet je verdienen en koesteren. Kijk maar eens wat er in de wereld gebeurt. Demonstratierecht misbruiken als excuus voor rellen en vandalisme. Wie is er niet tegen maatregelen? En wie houdt ze nou juist in stand? Intimidatie en bedreiging uit naam van de vrijheid. Laat deze combinatie even op je inwerken. En dan bij voorkeur nog anoniem. Wat valt er over te zeggen? Als je dood bent besef je het niet, want je bent dood. Hetzelfde geldt voor dom.
In twee jaar tijd is mijn wereld veranderd. Veel is weg en komt niet meer terug. Mijn kleindochters zijn twee jaar ouder geworden zonder dat wij de intimiteit mochten ervaren die we voorheen koesterden. De wekelijkse oppasdagen, de logeerpartijtjes en de uitstapjes. Pannenkoeken, ijsjes, dierentuin en sprookjeswonderland. We gaan weer opnieuw beginnen, maar die twee jaren zijn we kwijt. Zij ook. Twee jaar, vierentwintig maanden, ruim 104 weken en 730 dagen samengevat in een miniem gedichtje: weer een dag begonnen / de zoveelste op rij / nog zestien uur te gaan / dan is ie weer voorbij.
Ik wist meteen dat het wel eens twee tot drie jaar kon gaan duren en het ìs twee jaar geworden. Er wordt nog steeds geschoten, maar de bescherming is beter. Het land gaat open, voor sommigen schoorvoetend. Zonder maatregelen zijn kwetsbaren kwetsbaarder, maar nieuwe behandelmethoden moeten een uitweg bieden. Behoudens af en toe een huisje op de Veluwe te hebben gezien – al het eten en drinken meegenomen van thuis – hebben we niet veel meegemaakt. En dan nu de ramen en deuren weer open. De eerste stappen naar buiten in de ooit zo vertrouwde omgeving die weer als nieuw aanvoelt. Wat is nog hetzelfde en wat is veranderd? Wie herken ik nog en andersom? Word ik weer net zo onbevangen als ik was? Of is dat een retorische vraag?